Ter Aar – De Hervormde Kerk van Ter Aar

Dit artikel is tot stand gekomen met behulp van belangrijke tekstuele bijdragen van Ardie en Leonard van Kessel

image

De Oude Kerk van Ter Aar en de klapbrug over de Ringsloot

Deze keer schenken wij aandacht aan een stukje Ter Aar, dat zeer, zeer oud is: de Hervormde kerk in de Kerkbuurt. Onze (inmiddels vaste) tekenaar Patrick Bosman, die elke Vosholkroniek voorziet van plaatjes van ‘Oud Ter Aar’, brengt ons nu naar een gebied, waarvan wij nagenoeg zeker weten dat dit de oorsprong van de eerste bewoning van Ter Aar moet zijn. Uit diverse boeken, die daar ook aandacht hebben geschonken hebben wij voor de Voshollezer(es) een compilatie gemaakt.

Het ambacht Ter Aar, oudtijds Der Aar genoemd, wordt gescheiden door de veenrivier de Aar. Ten westen van deze rivier ligt Langeraar en ten oosten Korteraar. Ter Aar kreeg zijn bekendheid door de landbouw, het telen van erwten, peulen en bonen; de veenderijen, die vroeger daar gevonden werden waren nagenoeg uitgeput en voor het grootste gedeelte in drooggemaakt bouw- en weiland veranderd. Het ambacht van Ter Aar, maakte met Zwammerdam en Reeuwijk de Heerlijkheid der Dorpen en Landen van Voshol, die in bezit was van H.E.H.G., Heer Jonkheer, G.J. Beeldsnijder te Utrecht.

Wanneer stond hier ongeveer voor het eerst een kerk?

De eerste melding dat er die omgeving een kerk gestaan moet hebben komt uit het register van de leen- en rekenkamer van Holland, waarin staat vermeld dat Gerrit van der Aer een lening ontving van de hertog Albrecht van Beijeren ‘eene kercke ghelegen in den ambachte van der Aer in allen maniere alse zine ouders te houden plagthe’. Deze belening vond plaats op Donderdachs na Sinte Martyns-dach in den winter van ‘t jaar 1359.

In het jaar 1566 werd er in de Kerkbuurt een kerk gebouwd. Deze kwam in plaats van die oude kerk, die volgens een oude steen, welke gevonden werd in de muur van de oude kerk, stamde uit het jaar 1501. De nieuwe kerk werd in Toscaanse stijl gebouwd en van de oude kerk is de bouwstijl niet bekend. Het gebouw kreeg in de lengte zes ramen, vier aan het brede voorstuk en twee aan het smallere achterstuk. Het altaar lag aan de oostkant. Op het kerkdak bevond zich een klein torentje met een klok. De ingang lag in de richting van Langer Aar. De bouw werd afgerond in 1568 en toen namen de katholieken de kerk in gebruik. De kerk was toegewijd aan de H. Maagd Maria en aan de Martelaar Adrianus. De Katholieken werden tijdens de Hervorming vervolgd en de kerk ging in 1589 naar hen over. De eerste predikant werd Henricus Reyneri.

De kerk staat, evenals de predikantswoning (gebouwd 1734) en het schoolhuis, in de droogmakerij van de Vierambachtspolder en zij is omringt door eene dijk, opdat hunne fundamenten door het wegloopen van het water niet zoude verzakken.

In de kerk was een priestergraf en om de kerk heen, en dat kunt u nog steeds zien, het kerkhof. Onlangs is daar zelfs een zerk neergelegd uit het jaar 1661, waarop te lezen valt, dat er ene Nn. Snaterse is begraven (geweest). De steen werd als ‘oud vuil’ in een sloot nabij de Ringsloot gevonden.

Het was, voor die tijd, toch wel een solide kerk, want pas na bijna 287 jaar, in het jaar 1838 ontdekte men dat de fundering, ondanks dat het kerkje hoog op de dijk gebouwd was toch ging verzakken, de muren van het kerkgebouw helden noordoostwaarts, zodanig dat de noordelijke zijmuur buitenwaarts en de zuidelijke zijmuur binnenwaarts afweek. De hoofdingenieur van de Waterstaat meende dat deze afwijking was ontstaan, doordat de toren tegen de kerk begon te leunen. Hij stelde daarom voor de toren af te breken en zo de kerk te willen redden. Het kerkbestuur en burgemeester Casper Gerard Born waren van oordeel dat de houten funderingen waren vergaan als gevolg van de peilverlagingen van de droogmakerij, waarin de kerk stond. Er werd getwijfeld tussen vernieuwen of het afbreken en bouw van een nieuwe kerk. Besloten werd tot het laatste en nadat er genoeg geld bijeengehaald was, werd er in 1843 een begin gemaakt met de bouw van een nieuwe kerk.

Op 7 juni 1843 werd de eerste steen gelegd door de ambachtsheer van Ter Aar, mr. P.C.J. Hoogh. In 1823 was ook al getracht de oude kerk te redden, maar door financiële problemen is dit toen niet gelukt. Bij de bouw van de nieuwe kerk werd veel materiaal gebruikt van die oude kerk. De totale kosten kwamen op f 11.481,01. Deze kerk werd daarna verschillende keren vernieuwd en gerestaureerd.

In 1959 begon het dak te lekken en moest met spoed gerestaureerd worden. Maar weer waren de financiën een probleem. Het rijksbureau voor de Monumentenzorg bemiddelde en door middel van subsidies van de Minister van Onderwijs, Kunsten en Wetenschap en de gemeente zelf, kon er aan de restauratie worden begonnen. Tijdens de restauratie kwam de fundering uit 1501 zichtbaar en werd door de heer J. Wesselius opgemeten en in kaart gebracht. De fundamenten van de toren rustten op een raamwerk van eiken balken, waarvan de openingen waren vol geheid met lichte boomstammen en slieten. Op de hoeken rustte de fundering op een viertal palen. Het metselwerk was uitgevoerd in een zeldzame handvorm-Rijnsteen, bekend als: ‘Rijswijkers’. De restauratie bestond uit drie fasen: de eerste bestond uit reparatie en restauratie van de toren met het dak; de tweede was het vernieuwen en bepleisteren van de muren en vloeren, het aanbrengen van nieuwe ramen, het verkleinen van de galerij en het restaureren van de preekstoel, de ouderlingen- en diakenbanken. Tijdens die tweede fase zijn de grafstenen uit de kerk verwijderd. De derde en tevens de laatste fase werd uitbesteed aan de firma de Raat; zij kregen de opdracht om een nieuwe consistorie te bouwen. De oude werd verkocht aan veehouder Willem van Woudenberg, op voorwaarde dat hij overging tot sloop van het gebouw tot aan het maaiveld. Bij de bouw van de consistoriekamer volgde een nieuwe verrassing. Bij graafwerkzaamheden vond men op 12 februari 1961 een tufstenen grafkist, zonder deksel, met daarin twee menselijke skeletten. De inhoud van deze kist was, na onderzoek door Dr. Huizinga van het Oudheidkundig Bodemonderzoek uit Wageningen, zo’n 800 jaar oud; deze mensen waren dus omstreeks 1150 begraven. De sarcofaag was samengesteld uit zes stukken tufsteen die op een vloertje van dunne, naast elkaar gelegen, stammetjes waren gelegd en op deze wijze de bodem van de grafkist vormden. De kist is door weersomstandigheden verloren gegaan.

De gerestaureerde kerk werd op 29 september 1961 in gebruik genomen. De restauratie werd verricht onder leiding van architect Piet van der Sterre uit Leiderdorp, verder werd het timmerwerk door de voornoemde firma de Raat en het metselwerk door de firma Hegeman uit Ter Aar uitgevoerd. De dakgoten en bebordingen moesten geheel vernieuwd worden en de leien werden vervangen, deze kwamen uit Port Madoc (Engeland).

Verder kwamen er nieuwe ramen in, er werd een nieuwe pleisterlaag aangebracht, de vloer werd vernieuwd en daarna vond men dat het meubilair dan ook maar aan vervanging toe was. Ook werd er een nieuw orgel met een eiken kast geplaatst. Geschatte totale kosten: f 100.000,-

Het werd dus iets meer!

bronnen:

  • Register van de leen- en leenkamer van Holland, Rijksarchief den Haag; Op pad langs Rijnlandse Dorpskerken; Een kijkje in de geschiedenis van Ter Aar; Aardrijkskundig Woordenboek der Nederlanden, ‘van der Aa’.
  • tekening: Patrick Bosman
  • tekstuele bijdrage: Ardie en Leonard van Kessel

Bovenstaand artikel is voor het eerst gepubliceerd in de Vosholkroniek -1ste kwartaal 1999

Een uitgave van de Cultuurhistorische Vereniging Ter Aar.